Twaalf jaar lang moest Nederland wachten op een herhaling van het populaire sportevenement in Friesland, maar de absurd strenge winter van 1929 maakte de vierde Elfstedentocht eindelijk mogelijk. Dinsdag 12 februari was het zover. Toen kolensjouwer Karst Leemburg om half vier ’s nachts van zijn huis in de Lombokstraat in Leeuwarden naar de start bij hotel de Klanderij liep was het bitter koud. Het vroor 20 graden en er stond een ijzige oostenwind. Geen dag om lekker te sporten, maar de Elfstedenrijders lieten zich niet weerhouden. Liefst 301 deelnemers doken de duisternis in.
Cor Jongert uit Ilpendam en Nico Pronk uit Warmenhuizen in Noord-Holland, die een dag eerder nog een langebaanwedstrijd in Deventer hadden gereden, leken lange tijd de onbetwiste kampioenen van deze tocht te worden, maar bij Menaldum werden ze verkeerd gestuurd. In Leeuwarden hadden ze negentien minuten voorsprong op Leemburg en vier minuten op de gebroeders Stienstra, maar in Franeker lagen ze een minuut achter de familie Stienstra. Leemburg had nog steeds 19 minuten aan zijn broek.
Maar bij Arum gingen de Noordhollanders hun schaatsen even slijpen met als gevolg, dat diverse rijders hen passeerde. Zelfs Leemburg kwam in Bolsward met een minuut voorsprong op Pronk en Jongert aan, terwijl deze negen minuten achter de broers Stienstra lagen, die gezelschap hadden gekregen van Sjouke Westra uit Warmenhuizen.
Tussen Workum en Hindeloop passeerde Leemburg de koplopers en niemand zou hem meer terug zien. Jongert ging op het Slotermeer nog wel vergeefs op jacht. Hij kwam de koploper tegen toen hij naar Sloten reed. Leemburg werd gegangmaakt door de gebroeders Poepjes uit Lemmer. Dat waren vissers en bekende kortebaanrijders. Ze beloofden de kolensjouwer een kistje gerookte bokking als hij zou winnen.
Dat gebeurde. Acht minuten na Leemburg kwam Jongert als tweede over de eindstreep.
Bron: KNSB/natuurijsschaatsen.nl
Onofficiële op 28 februari 1929